Praktijkexamen
Tijdens het praktijkexamen wordt je o.a. beoordeeld op verkeersinzicht en of je zelfstandig kunt rijden.
Daar zijn vijf examen onderdelen voor ontwikkeld:
1. Zelfstandig route rijden: Zonder aanwijzing van de examinator rijd je een deel van het examen je eigen route. Dit gebeurt met behulp van het navigatiesysteem. Wanneer het navigatie systeem uitvalt wordt door de examinator een 'clusteropdracht' gegeven. Alsof je aan een omstander de route naar een bepaald object of straat hebt gevraagd. Dit houdt in dat je drie tot maximaal vijf opdrachten krijgt die je moet uitvoeren.
2. Zelfstandig een bijzondere verrichting uitvoeren: Tijdens je examen voer je twee bijzondere verrichtingen uit. Denk bijvoorbeeld aan fileparkeren, hellingproef, vooruit of achteruit in een parkeervak, bocht achteruit enz. Hierbij houdt je voortdurend rekening met de veiligheid en de doorstroming. Dat je de auto hiervoor goed moet beheersen, spreekt voor zich.
3. Vragen over een verkeerssituatie: Als zich tijdens de tussentijdse toets (TTT) een bepaalde verkeerssituatie heeft voorgedaan, kan de examinator je vragen de auto even aan de kant te zetten. Je kunt dan enkele vragen krijgen om toe te lichten hoe je de verkeerssituatie hebt aangepakt. Het betekent dus niet dat je een fout hebt gemaakt. De situatiebevraging wordt alleen gevraagd tijdens de toets en niet tijdens het praktijkexamen.
4. Zelfreflectie: Thuis of tijdens de rijlessen vul je een vragenlijst in. Deze lijst geef je aan het begin van het examen aan je examinator. Deze bekijkt jouw antwoorden pas ná de examenuitslag en bespreekt samen met jou de antwoorden. Zo krijg je een beeld van je sterke- en verbeterpunten in het verkeer.
5. Milieubewust rijden: Voor een beter milieu én je eigen portemonnee is het belangrijk dat je leert om milieubewust auto te rijden. In het praktijkexamen wordt daarom ondermeer aandacht besteed aan de bandenspanning en of je op het juiste moment schakelt.